Welkom bij

Bureau
Natuurzorg

Bureau Natuurzorg is een onafhankelijk en innovatief flora en fauna adviesbureau. Wij ondersteunen u nationaal en internationaal bij beleidvorming, natuurbeheer en inrichting. Bureau Natuurzorg werkt onder andere voor overheden, semi-overheden, aannemerij, groenbeheerders, verenigingen en particulieren. Onze kracht is handen aan de ploeg en praktijkgericht adviseren.

Wetgeving

Doelstelling van de natuurwetgeving is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende al dan niet beschermde planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. De eerste vraag die u zich dient te stellen is “zijn er beschermde soorten binnen het plangebied”. Is dat niet bekend, dan moet u een quickscan flora en fauna laten uitvoeren.

Van het verbod op schadelijke handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (’tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan valt onder de bevoegdheid van de Minister van EL&I of, in geval van (populatie)beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. Daarnaast erkent de wet dat ook planten dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn door de erkenning van de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren. Deze erkenning is terug te vinden in de Zorgplicht, die stelt dat een ieder voldoende zorg in acht dient te nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren.

Bureau Natuurzorg werkt met zorg aan de instandhouding en toename van de soorten flora en fauna die in hun voortbestaan worden bedreigt. Nationaal en internationaal. Dat doen we met advies en ondersteuning, vanaf de eerste planvormingen tot aan de oplevering van projecten.

Beschermingsregimes van soorten onder de Wet op Natuurbescherming en de oude Flora- en faunawet

Een belangrijk verschil met de Flora- en faunawet is dat in de Wet natuurbescherming voor elke categorie soorten aparte verboden zijn opgesteld, terwijl de Flora- en faunawet één uniform verbodsstelsel kende. Hierdoor golden voor nationale soorten dezelfde (strenge) verbodsbepalingen als voor de soorten beschermd onder de Europese natuurrichtlijnen. Om hier in de praktijk toch pragmatisch mee om te kunnen gaan, kende de Flora- en faunawet verschillende uitzonderingsregimes, onder meer in de toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffing. Hiertoe waren nationale soorten ingedeeld in zogenaamde tabel 1, tabel 2 en tabel 3 soorten. Alle Europese soorten vielen onder tabel 3 en werden “strikt” beschermd.

Onder de Wet op Natuurbescherming, in de volksmond Natuurwet genoemd, wordt één op één aangesloten bij de beschermingsartikelen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor ‘nationale’ andere soorten geldt nu een kleiner aantal verbodsbepalingen. Het meest in het oog springend is het vervallen van het verbod op het verstoren van soorten. Daarnaast zijn voor alle nationale soorten (of zij nu vroeger onder tabel 1, 2 of 3 vielen) de toetsingscriteria gelijkgesteld en moet aan de drie voorwaarden bij het verlenen van een ontheffing of vrijstelling voldaan worden. Wel kennen de ‘nationale’ andere soorten ruimere ontheffingsmogelijkheden dan de soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Natuurwet kent nu drie categorieën beschermde soorten:

  1. Ten eerste worden alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels beschermd volgens het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn.
  2. Ten tweede worden soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
  3. Tenslotte is er een beschermingsregime voor ‘andere soorten’ waaronder soorten vallen die vanuit nationaal oogpunt bescherming behoeven.

Verbodsbepalingen

Artikel 3.1 Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn

  1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
  2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
  3. Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
  4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
  5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Artikel 3.5 Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn

  1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
  2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
  3. Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
  4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
  5. Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Artikel 3.10 Beschermingsregime andere soorten

Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:

  1. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
  2. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
  3. vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Uitzonderingen op de verbodsbepalingen

Verstoring van vogels is niet verboden indien de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort (artikel 3.1 lid 4 en lid 5). Het is aan de initiatiefnemer om zich ervan te vergewissen – en waar nodig aan te kunnen tonen – dat de op zich verstorende activiteit geen bedreiging vormt voor de vogelsoort en aldus niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Het verbod om dieren opzettelijk te doden of te vangen en het verbod om vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen, is níet van toepassing op de bosmuis, huisspitsmuis of veldmuis, voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden (artikel 3.10 lid 3).

Zorgplicht flora en fauna

Of dier- en plantensoorten nu wettelijk beschermd zijn of niet, iedereen moet voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. De wet erkent daarmee de intrinsieke waarde van in het wild levende soorten. De Memorie van Toelichting zegt het zo: “De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”.

Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer u een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, u zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van uw handelen. Zo nodig raadpleegt u een ecoloog. Bij de uitvoering van die handeling moet u negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperken of ongedaan maken.

Artikel 1.11 – de Zorgplicht onder de Wet op Natuurbescherming

  1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
  1. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
  2. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  3. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Naast de gestelde verboden is ook het opvolgen van de Zorgplicht zwaarwegend, zeker voor hen die professioneel werken in de openbare ruimte. De hierboven onderstreepte tekst geeft al aan dat u zich niet meer kunt verschuilen onder het mom van “ik wist het niet”.

Ontheffing of vrijstelling

Voordat u aan het werk kunt, dient u de volgende vragen te kunnen beantwoorden

Vraag 1. Komen er beschermde soorten voor in het gebied?

Vraag 2. Zijn er jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfsplaatsen?

Vraag 3. Worden door de handeling de verbodsbepalingen overtreden?

Vraag 4. Vallen de handelingen onder een vrijstelling?

Vraag 5. Kan een ontheffing soortenbescherming worden verleend?

Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:

  1. Ten eerste mag alleen van de verbodsbepaling afgeweken worden als er geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk is.
  2. Ten tweede moet tegenover de afwijking van het verbod een in de wet genoemd belang staan. De wet geeft voor de verschillende beschermingsregimes aan wat die belangen zijn zoals volksgezondheid of openbare veiligheid.
  3. Tenslotte mag de ingreep geen afbreuk doen aan de staat van instandhouding van de soort

Als aan deze drie criteria is voldaan, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode. De verbodsbepalingen voor vogels en Habitatrichtlijnsoorten in de Wet natuurbescherming sluiten vrijwel één op één aan bij de bepalingen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De verbodsbepalingen zijn gericht op de bescherming van individuen van soorten. De drie criteria op grond waarvan van de verbodsbepalingen afgeweken kan worden, zijn eveneens uit deze twee richtlijnen overgenomen. Dat betekent dat de verbodsbepalingen niet overtreden mogen worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde ‘nee, tenzij-principe’).

Komen er beschermde soorten voor in het gebied?

U onderneemt een handeling op plaatsen waar zich mogelijk beschermde planten of dieren bevinden. Om vast te stellen of beschermde soorten daadwerkelijk voorkomen in het gebied, moet u eerst weten wélke soorten beschermd zijn. Ook moet u weten welk gebied u moet (laten) inventariseren op het voorkomen van deze beschermde soorten.

Welke soorten zijn beschermd?

  1. Ten eerste worden alle van nature in Nederland in het wild levende vogels beschermd volgens het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn. Van de soorten die worden beschermd onder de Vogelrichtlijn is geen limitatieve lijst beschikbaar. Het gaat om ca. 700 soorten die van nature op het grondgebied van de Europese Unie voorkomen. In de praktijk betreft het alle soorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn*, in totaal ca. 290 soorten. Op alle vogels is het beschermingsregime van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming van toepassing. * Met uitzondering van exoten (die hier ook kunnen broeden, zoals de nijlgans) en verwilderde soorten (zoals soepganzen, -eenden, -duiven).
  2.  Ten tweede worden soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. De Europees beschermde soorten, niet vogels zijnde, bestaan uit soorten van de Habitatrichtlijn bijlage IV onderdeel a inclusief het Verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijk verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. Op deze soorten (zie pagina 22) is het beschermingsregime van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming van toepassing.
  3.  Ten derde is er een beschermingsregime voor ‘andere soorten’ waaronder soorten vallen die vanuit nationaal oogpunt bescherming behoeven. De andere, ‘nationale’ soorten staan vermeld op in een bijlage van de wet die hoort bij artikel 3.10. Op deze bijlage staan soorten uit de soortgroepen zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Het betreft een limitatieve lijst. Op deze soorten is het beschermingsregime van paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming van toepassing.

Let op: soortgroepen die niet opgenomen zijn in de bij de Natuurwet gepubliceerde lijsten met beschermde soorten, bijvoorbeeld paddenstoelen en mossen, zijn nog steeds beschermd. Laat u door een ecoloog op de hoogte brengen.

Inventarisatie plangebied, onderzoeksgebied?

De bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn alleen van toepassing als op of rondom de locatie waar u aan het werk gaat beschermde planten en/of dieren voorkomen of als zich daar hun nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen bevinden. Het plangebied is het gebied waar de daadwerkelijke handeling wordt uitgevoerd. Afhankelijk van de kenmerken van de activiteit kunnen storende factoren ook optreden buiten het plangebied. Denk aan verstoring door geluid, waardoor u bijvoorbeeld het verbod om soorten opzettelijk te verstoren overtreedt. Hoe groot het onderzoeksgebied is hangt dan ook af van de invloedssfeer van de werkzaamheden. Het onderzoeksgebied is vaak groter dan het plangebied.

Het is belangrijk om het onderzoeksgebied te inventariseren op het voorkomen van diersoorten en op de aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of nesten van diersoorten en het voorkomen van plantensoorten. Het is immers verboden om soorten te doden of te vangen en om dergelijke plaatsen te beschadigen of vernielen. Om een goed beeld te krijgen van de verschillende aanwezige soortgroepen is het noodzakelijk om op meerdere momenten in het jaar veldonderzoek te verrichten. Dit veldonderzoek moet niet alleen in beeld brengen welke soorten aanwezig zijn, maar ook welke functie het gebied heeft voor de soort. Voor een aantal vogelsoorten geldt dat hun nesten jaarrond beschermd zijn, ook als de soort op het moment van de handeling geen gebruik maakt van het nest. Dit is het geval wanneer een vogelsoort jaarlijks terugkeert naar zijn nest en niet of nauwelijks in staat is om elders in zijn leefgebied een vervangend nest te vinden of te maken. Ook voor andere diersoorten kan gelden dat voortplantings- en rustplaatsen beschermd moeten worden, ook wanneer zij niet gebruikt worden. De bescherming van voortplantings- en rustplaatsen tegen beschadiging en vernieling moet worden opgevat als een waarborg dat de ecologische functionaliteit van deze plaatsen gegarandeerd wordt.

Andere leefgebieden van een diersoort, zoals foerageergebieden of vaste vliegroutes, worden volgens de uitleg van het Guidance document niet beschermd, tenzij deze samenvallen met de voortplantings- of rustplaatsen. Jurisprudentie maakt echter duidelijk dat in het geval van Habitatrichtlijnsoorten het zodanig verstoren van vaste vliegroutes en/of beschadigen van foerageergebied dat de soort om die reden deze vaste voortplantings- of rustplaatsen (die buiten het plangebied zijn gelegen) zal verlaten, wel onder het verbod van de Habitatrichtlijn valt*. De redenering hierbij is dat bij een dergelijke verstoring de ecologische functionaliteit van de voortplantings- of rustplaatsen niet meer gegarandeerd is. In deze gevallen is dan ook artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming van toepassing.

* ECLI:NL:RVS:2012:BY2464 en ECLI:NL:RVS:2012:BX8942

Worden de verbodsbepalingen overtreden?

U gaat na of door uw handeling de verbodsbepalingen worden overtreden. Ook wordt beoordeeld welke wettelijke uitzonderingen er gelden voor het overtreden van de verbodsbepalingen en of er maatregelen mogelijk zijn om overtreding te voorkomen.

Niet-opzettelijke handelingen waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, zijn nu niet langer verboden, tenzij de Zorgplicht niet wordt nageleefd. Wel-opzettelijke handelingen waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, zijn verboden. Daarbij is van belang dat het Europees Hof van Justitie in zijn jurisprudentie heeft bepaald dat onder opzet ook voorwaardelijke opzet moet worden begrepen: “Daarvan is sprake als iemand een handeling verricht en daarbij bewust deaanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedragingen schadelijke gevolgen hebben voor een dier of plant…”.

Indien maatregelen kunnen worden getroffen waardoor negatieve effecten kunnen worden voorkomen, vindt geen overtreding van de verbodsbepalingen plaats. Maatregelen die overtreding kunnen voorkomen zijn bijvoorbeeld: het aanpassen van de werkvolgorde; het gebruik maken van andere werkapparatuur; of de werkzaamheden faseren in ruimte en tijd (zoals in het voorbeeld van bomenkap). Als ondanks het treffen van maatregelen niet kan worden voorkomen dat de verbodsbepalingen worden overtreden, is ontheffing nodig. Deze ontheffing kan mogelijk verleend worden, als door de maatregelen geen verslechtering van de staat van instandhouding van de vogelsoort optreedt en/of geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de overige Europees en nationaal beschermde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Maatregelen die de effecten op de plek van handeling herstellen, zijn mitigerend van aard; maatregelen die de effecten voor de populatie opheffen door herstel of verbetering op een andere plek zijn compenserend van aard. Overigens wordt bij soortenbescherming geen scherp onderscheid gemaakt tussen mitigerende en compenserende maatregelen (dit in tegenstelling tot gebiedenbescherming). Belangrijk is dat de staat van instandhouding gegarandeerd wordt.

Ontheffing aanvragen?

Hou rekening met een afhandeltijd van 4-5 maanden voordat u antwoord krijgt op een ontheffingsaanvraag. Laat een projectgebied dus op tijd inventariseren.

Voor handelingen is een ontheffing van de verbodsbepalingen nodig indien:

  1. Er geen maatregelen mogelijk zijn om het overtreden van de verbodsbepalingen te voorkomen;
  2. Er geen vrijstelling geldt op grond van een provinciale verordening, gedragscode, beheerplan Natura 2000, programmatische aanpak of een ministeriële regeling.

Een ontheffing wordt aangevraagd door de initiatiefnemer waarna een besluit over de aanvraag wordt genomen door het bevoegd gezag. In de regel moet een aparte ontheffing soortenbescherming worden aangevraagd bij de provincie waarbinnen de handeling plaatsvindt. Alleen ten aanzien van handelingen die tot de Rijksbevoegdheden behoren is RVO.nl namens het Rijk bevoegd gezag. Daarbij moet gedacht worden aan activiteiten en handelingen van nationaal, provincie-overschrijdend belang, zoals de aanleg en onderhoud van Rijkswegen, -wateren en spoorwegen of schelpdiervisserij.

In zijn algemeenheid moet in een aanvraag soortenbescherming aandacht besteedt worden aan:

  1. Een beschrijving van de handelingen die uitgevoerd zullen worden;
  2. Voor welke beschermde soorten een ontheffing wordt aangevraagd;
  3. Voor welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming een ontheffing wordt aangevraagd.
  4. Het doel en belang van de handelingen die zullen plaatsvinden en de afwezigheid van andere bevredigende oplossingen hiervoor.
  5. Welke maatregelen getroffen zullen worden om schade aan soorten te beperken en/of herstellen.

Aanvragen moeten in ieder geval vergezeld gaan van een projectbeschrijving, een ecologische gebiedsinventarisatie en van een effectstudie, waarin de gevolgen van de handeling op de staat van instandhouding van de soorten beschreven zijn.

Na ontvangst van de aanvraag wordt de aanvraag met bijbehorende stukken beoordeeld op volledigheid. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag zich ervan vergewist dat alle noodzakelijke informatie aanwezig is om een zorgvuldig en gemotiveerd besluit te nemen. Als de aanvraag aanhaakt bij een omgevingsvergunning wordt deze volledigheidstoets uitgevoerd door de gemeente; als het een aparte ontheffing soortenbescherming betreft, wordt deze toets in het algemeen uitgevoerd door de provincie. Als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor een beoordeling van de aanvraag, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om een aanvulling te doen. Het is aan het bestuursorgaan om hiervoor een redelijke termijn te geven. Als de aanvraag onvolledig of niet is aangevuld, nadat de geboden termijn hiervoor is verstreken, dan moet het bestuursorgaan binnen vier weken beslissen om de aanvraag niet te behandelen.

Een ontheffing (of een vrijstelling) wordt uitsluitend verleend, als voldaan is aan elk van de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

  1. Geen andere bevredigende oplossing.
  2. Sprake van een in de wet genoemd belang.
  3. Geen verslechtering/afbreuk aan de staat van instandhouding van de soort.

Om te beoordelen of aan deze voorwaarden wordt voldaan zal een toetsing van de belangen en de alternatieven plaatsvinden en een ecologische toetsing. De termijn voor het behandelen van een aanvraag bedraagt 13 weken met de mogelijkheid om dit eenmalig te verlengen met 7 weken.

Rol provincie en gemeente?

Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd ‘handelingen’) bij Natura 2000- gebieden (de gebiedsbeschermingsbepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Ook gemeenten hebben een belangrijke rol bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming. Als sprake is van locatie gebonden activiteiten met gevolgen voor wettelijk beschermde dier- en plantensoorten, moet ofwel een natuurtoets deel uitmaken van de procedure bij het verkrijgen van een omgevingsvergunning, ofwel er wordt voorafgaand aan het aanvragen van de omgevinsgvergunning apart een ontheffing aangevraagd. In het eerste geval geeft de initiatiefnemer bij de aanvraag omgevingsvergunning aan dat er sprake is van handelingen met gevolgen voor beschermde dieren plantensoorten. Deze werkwijze staat bekend als vrijwillig aanhaken. Het is aan de gemeente (als bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning) om te controleren of de aanvraag voor een omgevingsvergunning volledig is, of dat de aanvrager al apart ontheffing heeft aangevraagd. Essentieel is dat de gemeente toetst of de initiatiefnemer al dan niet terecht heeft aangegeven of de handeling gevolgen heeft voor beschermde soorten. Als een initiatiefnemer vooraf géén aparte ontheffing soortenbescherming heeft aangevraagd, dan moet de natuurtoets aanhaken en kan geen afzonderlijke ontheffing meer worden aangevraagd. Bij aanhaken legt de gemeente de aanvraag voor aan de provincie als het bevoegd gezag voor de natuurtoets. De provincie geeft op grond van de inhoudelijke toetsing al dan niet een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) af. Overigens geldt dezelfde procedure bij handelingen met gevolgen voor beschermde Natura 2000-gebieden.

Exoten

Exoten – EU wetgeving

Nederland sluit aan bij de Europese wetgeving op exoten. De “Verordening Invasieve Uitheemse soorten” (EU Regulation 1143/2014 on Invasive Alien Species). Op grond van deze verordening is in december 2015 in Brussel de Europese Unielijst aangenomen. Voor 37 aangewezen ‘invasieve exoten van EU-belang’ die op deze Unielijst staan, gaan onder andere een import-, handels- en bezitsverbod gelden. De Unielijst is een dynamische lijst. Op basis van risicobeoordeling kunnen soorten aan de lijst worden toegevoegd, of er weer worden afgehaald.

Exoten – Wet op Natuurbescherming

Artikel 1.1sub invasieve exoten

Exoten die wanneer zij zich gevestigd hebben of zouden vestigen in de Nederlandse natuur:

  1. een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van dier- of plantensoorten die van nature in Nederland of elders voorkomen, of
  2. een aanmerkelijke verslechtering kunnen veroorzaken van omstandigheden die voor het voortbestaan van soorten als bedoeld in onderdeel a noodzakelijk zijn;

Artikel 3.19

  1. Onze Minister wijst soorten invasieve exoten aan die in het belang van de bescherming van de wilde flora, de wilde fauna of de instandhouding van natuurlijke habitats worden bestreden.
  2. Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat in hun provincie het aantal van de invasieve exoten, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk wordt teruggebracht.
  3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats in overeenstemming met de gedeputeerde staten, bedoeld in het tweede lid.
  4. Gedeputeerde staten kunnen aan personen of samenwerkingsverbanden van personen opdracht geven tot het terugbrengen van het aantal planten van bij de opdracht aangeduide soorten, aangewezen krachtens het eerste lid. Artikel 3.18, tweede en derde lid, is op de uitvoering van deze opdracht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 3.18, derde lid, in plaats van «dieren» wordt gelezen: planten.

Artikel 3.34

  1. Het is verboden dieren of eieren van dieren uit te zetten.
  2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor het uitzetten van dieren van soorten die op grond van artikel 1, tweede lid, van de Visserijwet 1963 zijn aangewezen als «vis», of voor het uitzetten van hun eieren.
  3. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing en provinciale staten kunnen vrijstelling verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.
  4. Het is verboden exoten behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen plantensoorten te planten of te zaaien.
  5. Onze Minister kan, in zoverre in afwijking van het derde lid, ontheffing of vrijstelling verlenen van de verboden, bedoeld in het eerste en vierde lid, ten behoeve van de herintroductie van soorten, of voor het uitzetten, planten of zaaien van exoten. Onze Minister verleent een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in de vorige volzin in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincie waar de herintroductie of uitzetting plaatsvindt.

Artikel 3.39

  1.  Het is verboden invasieve exoten, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, of eieren van deze exoten te verhandelen of in bezit te hebben.

Artikel 7.2

  1. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
  2. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in plaats van gedeputeerde staten ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens: Ad c. artikel 3.34, eerste of vierde lid, voor zover de last betrekking heeft op het uitzetten, planten of zaaien van exoten.

Voor de op de EU-lijst staande invasieve exoten is de volgende samengevatte stelregel van toepassing: een gebiedbeheerder dient de benoemde exoten op te sporen en vervolgens te verwijderen, of dusdanig te beheersen dat verspreiding onmogelijk is. Bij in gebreke blijven is een wettelijke beoordeling, op basis van het toebrengen van schade aan het economisch belang, van toepassing.

Cursus Natuurwetgeving in de praktijk.
Bureau Natuurzorg helpt graag om de bewustwording van u en uw medewerkers te verbeteren. Voorkomen is immers beter dan genezen. Daarvoor hebben we een cursus “Natuurwet- en regelgeving in de dagelijkse praktijk” opgezet. Deze cursus is eenvoudig en begrijpbaar van opzet en sluit aan bij de dagelijkse praktijk rond het werken in de openbare ruimte.